Armadillidium vulgare "wild type"

 

Rechts op de foto is een Eluma caelatum

 

  • De soort Armadillidium vulgare komt oorspronkelijk uit het Middellandse Zee gebied. Heeft tegenwoordig een brede geografische verspreiding. Komt op elk continent voor.
    Schijnt een voorkeur te hebben voor gebieden met veel kalk in de bodem.
  • Kan tot 20 mm lang worden, maar vaak is 16 tot 18 mm het maximum.
  • De voorkeurstemperatuur ligt tussen 20 en 25 graden Celsius
  • Doet het goed bij een matige luchtvochtigheid, dus een isopodarium waarin een vochtigheidsgradiënt aanwezig is zal prima voldoen. Zo kunnen de dieren zelf kiezen waar ze zich prettig voelen. Een luchtvochtigheid van 70-80% heeft schijnbaar de voorkeur. Door het isopodarium goed in te richten, met o.a. veel bladeren, zijn er altijd wel plekken te vinden waar de luchtvochtigheid hoog is.

 

Bij voldoende vochtigheid overleeft deze soort in de natuur lange periodes met extreme temperaturen, van 0 tot 36 graden Celsius. Bij erg lage temperaturen graaft deze soort zich in, soms tot wel 50 cm diep.

In het algemeen kun je stellen dat A. vulgare beter tegen drogere omstandigheden bestand is dan veel andere land bewonende isopods. Vergeleken met andere soorten isopods, zoals Porcellio scaber, kan Armadillidium vulgare langer overleven bij een lage luchtvochtigheid. Bij een luchtvochtigheid van 50% overleeft A. vulgare bijvoorbeeld ongeveer 3x langer dan P. scaber!

Zie het bijgevoegde artikel van Nadejda Waloff.

01-The mechanisms of humidity reactions of terrestial isopods, Nadejda Waloff, 1941.pdf

 

Armadillidium vulgare is geen snelle groeier.
Ze kunnen zich echter wel jong voortplanten, vanaf dat ze 3 à 4 maanden oud zijn.

De dames kunnen vaak jongen krijgen, zelfs als er geen mannelijke exemplaren in de buurt zijn. Ze zijn namelijk in staat om hun sperma op te slaan en later te gebruiken.

De hoeveelheid licht en daglengte hebben invloed op de voortplanting van A. vulgare, evenals als de hoogte van de  temperatuur.

 

Armadillidium vulgare “wild type” is gewoonlijk donkerbruin tot zwart.
Er zijn hier wel wat varianten op.
Er zijn inmiddels een aantal kleurvariëteiten in de hobby bekend.



Qua voedsel eten ze zo’n beetje alles wat dood is, zelfs hun eigen poep. Zowel plantaardige als dierlijke kost kan geprobeerd worden. Zo kom je vanzelf achter hun voorkeur.


Deze soort komt ook voor in Nederland. Met wat geluk en doorzettingsvermogen kun je er in een bos (weet niet zeker of dit ook als stropen gezien wordt) of in een tuin een aantal verzamelen en dan in een isopodarium houden. Een groepje van 10 – 15 stuks is voldoende om een leuk kweekje op te zetten. Jongen kun je, als je er teveel krijgt, gewoon weer terug uitzetten in de tuin waar je de ouders gevonden hebt. Ik heb dit al een paar keer gedaan met Porcellio scaber.

 

Ik beschouw deze soort als een goede beginnerssoort.

Een aantal van deze dieren zijn tegenwoordig, samen met andere A. vulgare variëteiten,
in een "mix-bak" ondergebracht.

Het merendeel van  de "wildtype" is terug uitgezet in onze tuin. Daar kwamen ze ook vandaan.