Armadillidium flavoscutatum

 

Deze soort is voor het eerst beschreven door Strouhal in 1927.

In de bibliografie "World catalog of terrestrial isopods (Isopoda: Oniscidea)" uit 2003 beschrijft Helmut Schmallfuss Joegoslavië en Montenegro als leefgebied. Na de recente oorlog is het gebied in 1995 opgedeeld, waardoor ik niet weet waar ze nu precies voorkomen.

Wat wel zeker is dat mijn exemplaren uit het zuiden van Albanië afkomstig zijn (informatie van de kweker).

A. flavoscutatum is verwant aan A. klugii en A. werneri.

Er is bedroevend weinig bekend over deze soort (of ik heb het niet kunnen vinden, ook al heb ik veel tijd gespendeerd met het zoeken naar informatie die relevant kan zijn voor de verzorging).

 

A. flavoscutatum wordt tot ca. 18 mm lang en lijkt wel wat op A. klugii.

A. klugii heeft doorgaans drie “lengtestrepen” die uit stippen bestaan en zien er best “strak” uit.

Daarentegen heeft A. flavoscutatum in principe 5 “lengtestrepen” die uit stippen bestaan. Maar bij deze soort zien ze er niet “strak” uit. Het ziet er wat “slordig” uit. Alsof een schilder zijn kwast boven het beestje heeft uitgeklopt, bij wijze van spreken.

A. werneri zit er een beetje tussenin: in principe vijf stippel-strepen die er minder “slordig” uit zien dan die van A. flavoscutatum maar wel minder “strak” dan die van A. klugii.

Veel exemplaren van A. flavoscutatum zijn ook wat minder fel gekleurd dan A. klugii ‘Montenegro’.

Maar de Albaniërs zijn onderling veel gevarieerder in uiterlijk.

Temperaturen tussen 19 en 26 graden Celsius zijn goed.

Goed vergelijkbaar dus met die van A. klugii en A. werneri. Deze doen het ook nog goed bij 14/15 graden Celsius. In de zomer werd het bij mij op zolder soms een week of meer boven de 30 graden Celsius. Ik verwacht dat dit voor A. flavoscutatum niet anders zal zijn.

Kortom, een tolerante soort v.w.b. de omgevingstemperatuur.

Een strook sphagnum van ca. 10 cm over de hele breedte van een korte kant van de bak is voldoende.

Ik gebruik verder mijn standaard bodemsubstraat.

Hierop ligt een laagje bladeren en een stuk kurkeikschors. Zoals ik bij vrijwel al mijn isopods doe, ligt het stuk kurkeikschors tégen of een klein stukje óp het sphagnum.

Zo’n 10/15 cm van het bodemsubstraat dat grenst aan het altijd vochtige sphagnum is, na het bevochtigen van het sphagnum (1 x per week), matig-vochtig en droogt in loop van de week een beetje op.

Dit deel van het bodemsubstraat én het sphagnum-deel zijn bij de meeste van mijn isopods het populairst. De rest van het substraat mag/moet droog zijn. Hier scharrelen de dieren ook graag rond, op zoek naar iets eetbaars. Rusten doen ze vrijwel allemaal op/in het licht-vochtige deel. Veelal op zijn kop hangend aan de onderkant van het kurkeikschors

Het droge deel is ook handig wanneer je snel schimmelend voedsel geeft; het blijft hier langer goed.

A. flavoscutatum schijnt nog actiever te zijn dan A. klugii en A. werneri. Ook de voortplanting is vergelijkbaar.

Je moet, denk ik,  "erg je best doen" om deze soorten kinderloos te houden.

Ik voer al mijn isopods, in principe, 1 x per week. Ditzelfde geldt voor A. flavoscutatum.

Ik geef ze o.a. courgette, zoete aardappel, pompoen, dierlijke eiwitten in de vorm van visvoer, gedroogde insecten, etc. En uiteraard eten ze van de bladeren, het witrot hout en het sepia (dat altijd aanwezig dient te zijn).

Ook krijgen ze het, door mijzelf samengestelde, droogvoer voor isopods. Dit wordt graag gegeten.

Goed beschouwd is dit een soort die niet moeilijk is qua verzorging, erg tolerant is v.w.b. de inrichting van het isopodarium (zolang de basis maar goed is) en ze zijn erg sterk. Ik heb mijn dieren sinds eind februari 2023.  Inmiddels, juni 2023, heb ik een aantal jongen in de bak gezien.

Met andere woorden: een prima beginnerssoort.

Gewoon een prettige soort om te verzorgen voor iedere isopod-liefhebber, ervaren of niet...